TABAKSDOOS

ca 1750
Noordelijke Nederlanden (?) (verm.)

De doos heeft een gladde wand met een geprofileerde onder- en dekselrand. Het scharnier steekt buiten de doos uit; een accoladevormig duimstuk helpt om het deksel te kunnen openen. Het deksel bestaat uit een in zilver gevatte parelmoeren plaquette. De rand ervan toont voluten, schelpen en putti: zwevende putti met een hoorn des overvloeds, staande putti met een rankenvoluut. De in het parelmoer gesneden scène is ontleend aan een illustratie in de in 1620 voor het eerst verschenen bundel Self-stryt van Jacob Cats (1577-1660).[1] De dichter baseert zich op een passage uit de Bijbel: de geschiedenis van Jozef, die bijna verleid wordt door Zelikah, de vrouw van Potifar.[2] Er is evenwel niet gekozen voor dit tweetal of Jozefs ‘Stryd of kamp tusschen kuyscheyd en geylheyd’, maar voor een betoog van Zelikah. Het afgebeelde gezelschap bestaat uit personificaties van de genoegens die haar leven plezierig maken. Het dansende paar bestaat uit Jeugd en Vreugd: ‘De jeught is metter vreucht als man en wijf te samen’. Jeugd wordt terzijde gestaan door ‘Iock’, ‘Spel’ en ‘Jacht-lust’. Jock (scherts; hieronder) is gekleed als een nar, compleet met bellen en een zotskolf (een stok met een narrenkop erop). Spel heeft een luit in handen en is ‘meester in het reyen’ (in het dansen). Jachtlust staat naast zijn paard, en is ‘herte-vanck ghesint’: hij vangt herten en harten. Vreugd wordt gesteund door ‘Sang’, ‘Weelde’ en ‘Snoep-lust’. Zang is zingend afgebeeld met een liedboek op schoot, Weelde (genot) danst en houdt een glas in de lucht. Snoeplust, verslingerd ‘aen het rijpe vleesch, als aen het groene freuyt’, is alleen op de prent te zien. Zij heeft haar schort vol fruit en zet haar tanden in een sappige vrucht. Op de achtergrond verschijnt links een prieel, rechts een kasteel.

Net als een andere plaquette in de MMS-collectie (op een snuifdoos, verm. Noordelijke Nederlanden, ca 1740) herinnert deze aan werk van de parelmoersnijder en stempelgraveur Jan Bernard Barckhuysen (1684-1760). Deze Harderwijkse kunstenaar signeerde evenwel en geniet vooral bekendheid door mythologische taferelen. De ranken- en schelpenrand doet weliswaar denken aan Barckhuysens dozen, maar met name de puttofiguurtjes zijn onvergelijkbaar van kwaliteit, onbeholpen en houterig. [3]

[1] Jacob Cats, Alle de wercken, so ouden als nieuwe, van de heer Iacob Cats, ridder, oudt Raedtpensionaris van Hollandt (…), Amsterdam (Jan Jacobsz Schipper) 1655, p. 15.

[2] Bijbel, Genesis 37-47.

[3] Cat. Sotheby’s Amsterdam 2007, nr 80 (gemonteerd op een doos uit 1786 van Cornelis Rudolf Stolting te Amsterdam); J. Verbeek, ‘J.B. Barckhuysen (ca. 1684-1760) parelmoersnijder’, Antiek, 7 (1972-1973), afb. 7.

Afmetingen

lengte 14 cm, breedte 6,7 cm, hoogte 3,1 cm

Materiaal

Zilver, parelmoer

Gewicht

198,6 gr

Merken

MEESTERTEKEN W en ? in ligatuur (?)
onleesbaar teken

later toegevoegd:
gekroonde O (1807, Oost-Friesland 1809-1810; belastingteken voor reeds bestaande, gekeurde edelmetalen voorwerpen, afgeslagen als gratis recense; is veelvuldig vervalst; O = Oud)

I cursief (1906-1953; belastingteken voor nieuwe Nederlandse edelmetalen voorwerpen; is abusievelijk ook wel afgeslagen op oud buitenlands werk; na 1927 werd het tevens afgeslagen op oud Nederlands werk;  I = Inlands)

Inventarisnummer

BR1644

Literatuur

Jean-Pierre van Rijen, Martens-Mulder Collectie. Zilver uit de 17de en 18de eeuw, z.p. 2018, p. 151, 153; afb. p. 152, cat.nr 49