BEKER

De beker wordt gekenmerkt door twee typisch Groninger elementen: enerzijds een gegoten, gewelfde standring met drie gevleugelde engelenkopjes tussen rolwerk met een vruchtenfestoen, anderzijds de stekelrand ofwel doornkrans, rondom aangebracht ter hoogte van de bodem. De manchet hiertussen toont niet de gebruikelijke gestampte rozetten en ruiten, maar een gedreven bloemmotief. Dat bestaat uit zes bloemen met gebladerte, aan een en dezelfde stengel, met gegraveerde en gestippelde accenten. Alternerend zijn een tulp en een vijfbladige bloem afgebeeld, respectievelijk van de zijkant en van boven weergegeven. Onder de verwijde liprand bevindt zich een fries waaraan, omrand door C-voluten en bladwerk, drie medaillons hangen. Hierin zijn personificaties van de drie goddelijke deugden weergegeven: Geloof (vrouw met kruis in de hand), Hoop (vrouw met vogel, staande voor een anker) en Liefde (vrouw met een kind aan haar rok en een kind op de arm). Aan C-voluten hangen hiertussen met een lint bijeengebonden vruchten als appels en kweeperen. Onder deze vruchtentrossen zijn drie verschillende vogels gegraveerd. Boven één vogel prijkt een niet-ingevuld alliantiewapen, omgeven door met een gestrikt lint bijeengehouden palmtakken en gedekt door een kroon met elf parels. Boven een andere vogel zijn eigenaarsinitialen aangebracht: ‘R·K·’ en ‘G·L·’. Misschien is de manchet vervangen door Thomas Muntinck: diens meesterteken (monogram TM, in schild) is over dat van Warner Everts van Winsum (WE aaneen, in ovaal) geslagen. Beiden waren werkzaam in 1663/64, Muntinck werkte nog tot na 1669, Everts van Winsum stopte voor 1673.