Lucas Luicksen
De uit serpentijnsteen gedraaide kan is gevat in een zilveren montuur, dat – in een bij dit type vaatwerk gebruikelijke constructie – bestaat uit vijf onderdelen. De voetrand is verstevigd met een standring, vastgezet met klauwen. Twee gladde banden zijn, verdiept in de serpentijnsteen, met scharnieren en pinnen vastgezet om de buik en net onder de drinkrand. Op deze banden is een S-vormig oor gesoldeerd, op doorsnede U-vormig en eindigend in een bladmotief. Op de kan sluit een gewelfd, vlak deksel, gesierd met een gegraveerd wapen dat nog niet toegeschreven kon worden. Het is gevierendeeld en wordt gedekt door een kroon en omgeven door twee samengestrikte veerranken.
Deksel en oor zijn verbonden door een driekakig scharnier. Een gebolde duimrust maakt het mogelijk om met één hand te drinken: met de vingers geklemd om het oor opent de duim het deksel. Dit ‘flappen’ verleende de drinkbeker de naam ‘flapper’ of ‘flapkan’. Meestal waren ze vervaardigd van tin. In 1614 dicht Roemer Visscher: ‘Het poffe bier uyt tinnen flappers wichtich,/ De clare wijn uyt Roemers heel durlichtich’ (Het schuimend bier uit imposante tinnen flapkannen; de geklaarde wijn uit heel doorzichtige roemers).[1] Maar ook de naam ‘klepkan’ was in zwang.
Aantoonbaar werd de steen al in de 15de eeuw voor vaatwerk gebruikt, zoals onder meer blijkt uit een inventaris van Jacoba van Beieren. ‘Men maakt ‘er Kannen en Bekers van’, zo meldt een woordenboek in 1777, gevolgd door de aanbeveling dat serpentijnsteen spontaan barst bij aanraking met gif.[2] Anderen hechten daar dan nog maar weinig geloof aan. ‘Als namelijk iets waar in vergift gemengd was in ’t een of ander vat uit deeze steen vervaardigdt wierd gedaan, was men in de waan dat het onfeilbaar van een berste’, zo wordt in 1778 geschreven, maar de auteur voegt eraan toe: ‘Ik zoude niet gaarne iemand raaden, om op die proef zijn betrouwen te stellen.’[3]
[1] Roemer Visscher, Brabbeling. By hem selven oversien, en meer als de helft vermeerdert, Amsterdam (Willem Jansz.) 1614, p. 117 (57). Hertaling door Anneke C.G. Fleurkens.
[2] Egbert Buys, Nieuw en volkomen woordenboek van konsten en weetenschappen (…), dl. 9, Amsterdam (S.J. Baalde) 1777, p. 495
[3] Noël Chomel, bew.: J.A. de Chalmot, Algemeen huishoudeijk-, natuur-, zedekundig- en konstwoordenboek (…), dl. 6, Leiden (Joh. le Mair)/Leeuwarden (J.A. de Chalmot) 1778, p. 3354.