Nicolaes Abrahams (verm.)
De balustervormige kan rust op drie poten in de vorm van geknielde figuren, heeft één kraan, twee oren en een los deksel. De drie torsende figuren zijn alle gelijk: robuuste mannen met een snor, gekleed in een lendendoek, steunend op hun linkerknie en met achter de rug geboeide polsen. De bolle buik van de kan is gedecoreerd met cannelures tussen acanthusfriezen. Net onder de oren is een profielrand met een golflijntje aangebracht, met erboven een herhaling van het acanthusblad. Het zich verjongende bovendeel van de kan is versierd met zes afhangende symmetrische ornamenten, steeds iets verschillend en uitgevoerd in de cut card-techniek. Deze ornamenten bestaan uit bandwerk, bloem- en bladstengels alsmede voluten, met gegraveerde details, uitgezaagd en bevestigd op een geruwde ondergrond. Op de rand van de kan worden de profielen en het golflijntje weer herhaald. Op het gewelfde deksel met een rand van knorren en acanthusblad keren varianten op het cut card-werk terug.[1]
Als bekroning fungeert een staande vrouwenfiguur, mogelijk Minerva. Zij draagt een helm, een (verbogen en afgebroken) lans en een schild. De voluutoren zijn bekleed met bladwerk, aan de buitenzijde afgezet met een zich verjongende parelrand, en eindigen bovenaan in mannen- of vrouwenkopjes. De tuit van de kraan is bij de aanzet bekleed met lisdodden, maar verder vormgegeven als een vis, met de gedraaide staart tegen de kan. De drank stroomt desgewenst uit de vissenbek; als draaiknop (haan) fungeert een zilveren Neptunusfiguurtje, compleet met drietand, de eigenlijke afsluiter is uitgevoerd in messing. Niet alle decoratie is authentiek. Zoals menige 18de-eeuwse, (deels) gladde kraantjeskan werd ook dit exemplaar in de 19de eeuw ‘verbeterd’ door toevoeging van extra drijfwerk. Het stuk werd zonder pardon horizontaal doorgezaagd en de aanvankelijk gladde buik werd voorzien van de beschreven cannelures en friezen met acanthusblad, waarna de helften weer werden samengevoegd. Ook bladerrand op het deksel is een extra toevoeging. In de tijd van de neostijlen ofwel het historisme werd zo’n overdaad aan ornamenten hogelijk gewaardeerd.
De drie torsende figuren ogen door hun onderworpen houding en hun boeien als overwonnen krijgers. Het zijn sterk gebouwde manspersonen met martiale snorren en achterover gekamde haarlokken. De gespierde lijven zijn grof maar trefzeker gemodelleerd; haren en plooival zijn met krachtige lijnen aangegeven. Gewezen is op de overeenkomsten met het beroemde Monumento Dei Quattro Mori in Livorno, een al bestaand marmeren monument ter ere van Ferdinando I de’ Medici, waaraan de beeldhouwer Pietro Tacca (1577-1640), de belangrijkste leerling en opvolger van Giambologna, in 1623 en 1626 vier bronzen figuren toevoegde. In talloze verkleinde kopieën werden deze beelden over Europa verspreid. De figuren verbeelden overwonnen Moren, of, beter gezegd, Barbarijse zeerovers. Vanuit Barbarije, de toenmalige naam voor de kustgebieden van Noord-Afrika, de huidige Berberse landen Marokko, Algerije, Tunesië en Libië, belaagden zij eeuwenlang rijke koopvaardijschepen op de Middellandse Zee. Naast de Barbarijse rovers waren er ook nog de Ottomaanse. Deze Turken gebruikten eveneens de Noord-Afrikaanse kust als uitvalsbasis voor roofactiviteiten. De kleine replica’s in brons, te beschouwen als het archetype van de verslagen en krijgsgevangen gemaakte Barbarijse of Ottomaanse krijger, werden in vele varianten herhaald. Zeker bij een koffiekan ligt de associatie met Ottomaanse soldaten voor de hand. Gedacht moet worden aan het leger van 138.000 man dat op 14 juli 1683 voor de stadsmuren van Wenen verscheen. Het beleg duurde bijna twee maanden en eindigde tamelijk abrupt toen de troepen van het Ottomaanse Rijk halsoverkop vluchtten, met achterlating van hun bezittingen, naar verluidt onder meer zakken koffiebonen. Een legende verhaalt hoe zo de koffie in het Westen werd geïntroduceerd, al is het onwaarschijnlijk dat Wenen in 1683, toen veruit de grootste stad van Midden-Europa, nog geen koffiehuizen kende.
Een twee jaar oudere versie van deze kan met hetzelfde meesterteken bevond zich in 1996 in een Amsterdamse particuliere collectie (hieronder).[2] Deze kan is geheel glad gelaten, maar uitgevoerd met drie kraantjes. De dragende figuren en de oren zijn gelijk. De mogelijke toeschrijving aan Nicolaes Abrahams is van de hand van Abraham den Blaauwen, die het onvolledige meesterteken op beide kraantjeskannen compleet terugvond op een theepot uit 1705 in particulier bezit.[3] Opmerkelijk is dat drie soortgelijke figuren – halfnaakt, geboeid en steunend op de linkerknie – ook voorkomen als dragers van een konische kraantjeskan in koper (Kasteel-Museum Sypesteyn, Loosdrecht; hieronder).
[1] Herkomst kraantjeskan: Collectie J.J. Post, Amsterdam.
[2] The Age of Gallantry. Fine and decorative arts of the Netherlands, 1672-1800 (cat. Chinese Porcelain Company), New York 1995, nr 78 (afb.); Abraham L. den Blaauwen, Zilver op Sypesteyn. Een keuze uit het bezit van de Martens-Mulder-Stichting en de Van Sypesteyn-Stichting, z.p./Nieuw-Loosdrecht 1996, nr 26.
[3] Abraham L. den Blaauwen, Zilver op Sypesteyn. Een keuze uit het bezit van de Martens-Mulder-Stichting en de Van Sypesteyn-Stichting, z.p./Nieuw-Loosdrecht 1996, nr 26.
hoogte 38,5 cm, breedte met oren 24,5 cm,
ø buik 19,7 cm
Zilver, koper
2299,4 gr
1 MEESTERTEKEN monogram NA (ZA ?)
2 STADSKEUR wapen Amsterdam
3 GEHALTETEKEN gewestelijk wapen Holland
4 JAARLETTER W
BR1585
Catalogus van de tentoonstelling Vier eeuwen Nederlands zilver (cat. Gemeentemuseum Den Haag), ’s-Gravenhage 1952, nr 112 (als: Hendrick Hoolboom, Amsterdam, 1731);
J.W. Frederiks, Dutch silver. IV: Embossed ecclesiastical and secular plate from the Renaissance until the end of the eighteenth century, Den Haag 1961, nr 247, pl. 245 (als: Hendrick Hoolboom, Amsterdam, 1731);
K.A. Citroen, Dutch goldsmiths’ and silversmiths’ marks and names prior to 1812. A descriptive and critical repertory, Leiden 1993, p. 173 (mogelijke determinatie meesterteken);
The Age of Gallantry. Fine and decorative arts of the Netherlands, 1672-1800 (cat. Chinese Porcelain Company), New York 1995, nr 78 (eerdere versie; als: Jacobus van den Bergh, Amsterdam, 1705);
Abraham L. den Blaauwen, Zilver op Sypesteyn. Een keuze uit het bezit van de Martens-Mulder-Stichting en de Van Sypesteyn-Stichting, z.p. / Nieuw-Loosdrecht 1996, nr 26;
Jean-Pierre van Rijen, Martens-Mulder Collectie. Zilver uit de 17de en 18de eeuw, z.p. 2018, p. 190, 289-290; afb. p. 183, 186, 188-189, 289, cat.nr 34