HET ECHTPAAR MARTENS-MULDER

Een grote inzet voor hun patiënten en een grote passie voor zilver – zo zou het leven van de arts Jan Martens (1896-1974) en zijn vrouw Roelfina Mulder (1898-1993) gekarakteriseerd kunnen worden.[1] De initiatief- en naamgevers van de Martens-Mulder Stichting waren in alle opzichten gedenkwaardige mensen. Beiden waren geboren in Groningen; beiden hebben jarenlang een huisartsenpraktijk gevoerd in de stad Utrecht. Tijdens een leven dat zich kenmerkte door soberheid, en van tijd tot tijd óók door gepast genieten, wisten de beide echtelieden een bijzondere zilvercollectie bijeen te brengen.

De artsenpraktijk

Jan Martens werd in 1921 arts. Toen hij twee jaar later wist te promoveren aan de Rijksuniversiteit Groningen, werkte hij al op de afdeling inwendige geneeskunde van het Groot Rijks Hospitaal, het militair ziekenhuis in Utrecht.[2] In 1927 besloot hij echter tot een definitieve carrièreswitch. Martens vond dat hij zijn patiënten beter kon dienen als huisarts. Hij vestigde in Utrecht een stadspraktijk, waar hij zich met volle overgave voor inzette. Zijn kordate echtgenote Roelfina stond hem hierin bij.

Jan Martens gebruikte een scooter als hij visites reed. Met veel kunst- en vliegwerk werd de tweewieler ’s nachts geparkeerd in de gang van zijn woonhuis.

Martens was een vooruitstrevende arts, gekenschetst als een ‘lieve man’. Idealistisch, met een hart van goud. Bij weinig draagkrachtige patiënten kneep hij regelmatig een oogje toe en liet hen niet betalen. Martens werd medeoprichter van de plaatselijke Huisartsenvereniging en was betrokken bij een commissie die toezicht hield op het Utrechtse Ziekenfondswezen.[3] De wijk telde particulier verzekerden, maar vooral veel arbeiders, reden waarom het spreekuur al om 7.00 u, later zelfs 6.30 u begon. Bezoek aan de dokter onder werktijd ging immers ten koste van het loon! Tot negenen konden patiënten zich voor een doktersbezoek aanmelden, zo mogelijk telefonisch. ‘In weer en wind, op allerlei gemechaniseerde en niet-gemechaniseerde voertuigen deed hij zijn praktijk’, zo herinnerde een collega het zich.[4] In later jaren werd de ronde gedaan per scooter. Een Vespa-scooter, die hij naar verluidt ‘met grote virtuositeit bestuurde’. Bij spoedgevallen bleef hij bereikbaar door winkeliers in de wijk die al telefoon hadden. Hun winkels waren gesitueerd op de straathoeken; met de route in het achterhoofd werden zij gebeld om de dokter te alarmeren. Om 12.30 u stipt werd thuis warm gegeten.

’s Ochtends hield dokter Martens spreekuur in een praktijkruimte in het wijkgebouw; vroeg op de middag kon dat kort in zijn eenvoudige woonhuis, hoekMerwedekade-Hunzenstraat in Utrecht (recente opname). Later op de middag werd visite gereden. Het geëmailleerde bordje ‘Zaterdags niet’ dateert uit het begin van de jaren zestig: tevoren werd er vijf en een halve dag gewerkt. 

Jan Martens en de naar hem genoemde zoon van Gerrit Stekelenburg, zijn associé in de artsenpraktijk

De praktijk groeide zo snel dat in de jaren vijftig een vennoot nodig was: de veel jongere Gerrit Stekelenburg (1928-2013).[5] Beide artsen konden het goed met elkaar vinden, zij deelden in het wijkgebouw één wachtkamer, al waren er wel twee behandelkamers. De accommodatie was eenvoudig, een specifieke onderzoekskamer ontbrak. Omdat de praktijk door geboorteaanwas bleef groeien, gingen beide huisartsen in 1962 gescheiden wegen. Een jaar eerder vierde Martens zijn veertigjarig artsenjubileum. De jubilaris, bekend om zijn ascetische leven, kreeg onder meer een televisie, een radio, een bandrecorder en een grammofoon (platenspeler) cadeau. Collega Stekelenburg, een gedreven amateurfilmer, legde het allemaal vast op film, gemonteerd in de vorm van een ‘Polygoonjournaal’ (zie link).[6] Martens zou tot op zeer hoge leeftijd werkzaam blijven als huisarts, tot zijn overlijden in 1974. Gedurende 48 jaar had hij slechts tweemaal door een ongeval korte tijd moeten verzuimen.

Video afspelen

In 1961 vierden Jan Martens zijn veertigjarig artsenjubileum. Een amateurfilm, gemaakt door collega Stekelenburg, gemonteerd in de vorm van een ‘Polygoonjournaal’ (zie film hierboven): relaties en patiënten verrassen hem onder meer met een televisie, een radio en een grammofoon (platenspeler).

Levensstijl

Martens en zijn vrouw waren mensen van tegenstellingen. Zij kozen voor een eenvoudige, ingetogen levensstijl. Het kinderloze echtpaar bewoonde een klein huurhuis in een arbeiderswijk, hoek Merwedekade/Hunzestraat (Rivierenwijk), waar ook een bescheiden spreekkamer was ingericht. Beiden waren meer dan zuinig. Rekeningen werden dichtgevouwen en zonder envelop in de bus gegooid, de krant werd ’s avonds gelezen met een fietslampje met knijper. Toch was het niet altijd soberheid troef. Naast de scooter, die aan het einde van de werkdag met veel kunst- en vliegwerk achter de voordeur van het huisje werd geparkeerd, gebruikte Martens voor vakanties en andere privéreizen een grote ‘Amerikaan’. De jubileumfilm toont een Chevrolet Impala (1959). Een collega memoreerde eens Martens’ hoofddeksels: ‘Ze waren vaak van buitenlandse origine, meegenomen van zijn vele reizen’. Over de bestemming van deze reizen, die dikwijls een maand duurden, werd echter niet gesproken.

Dokter Martens reed op de scooter naar zijn patiënten, maar prefereerde in zijn vrije tijd grote Amerikaanse auto’s – op de afbeelding een Chevrolet Impala.

Een andere ‘uitspatting’, overigens vrijwel noodzaak om in het vrije weekeinde patiënten te kunnen ontlopen, was het vakantiehuisje ‘Kiek in ’t Jat’ bij de Loosdrechtse plassen.[7] Er zijn beelden van Martens op klompen, appels plukkend van de eigen appelbomen. Het echtpaar hield van zwemmen, van roeien in een van hun roeiboten.[8] In de donkere oorlogsjaren kreeg ‘Moos’ hier de mogelijkheid om onder te duiken. Menselijke warmte en een open houding ten opzichte van het leven en het geloof deden hiertoe als vanzelf besluiten. De verschillende geloofsachtergrond van beide echtelieden vergrootte alleen maar hun tolerantie jegens andermans religie.[9]

Mevrouw Martens, roepnaam Fien, vóór haar huwelijk onderwijzeres, lijkt in veel zaken sturend te zijn geweest. Zij leunde – ook in een tijd dat dit al niet meer vanzelfsprekend was – op de artsenstatus van haar man. Bij De Gruyter ging ze als vanzelf voorbij aan de rij wachtenden (‘Ik mag wel even eerst’); de telefoon van de praktijk nam ze aan met de vraag ‘Met wie spreekt mevrouw Martens?’.

Kunst en kunstnijverheid

Het echtpaar raakte geïnteresseerd in contemporaine kunst. Jonge en in hun ogen veelbelovende kunstenaars werden moreel en soms ook materieel ondersteund.

Misschien wel door hun gedeelde geboortestad ontstond er een vriendschapsband met een aantal leden van het Groninger kunstenaarscollectief ‘De Ploeg’, in het bijzonder met één van hen, Johan Dijkstra (1896-1978).[10] De echtelieden kochten werk aan en gaven Dijkstra zelfs opdracht om hen te portretteren. De olieverfportretten (zie link) dateren uit 1942 en 1943.

De interesse in het zilver ontstond in de jaren vijftig, maar er is weinig bekend over de collectiegeschiedenis. Wel is duidelijk dat Max Gans (1917-1987), juwelier-antiquair te Amsterdam, vanuit zijn professie en passie richting gaf aan het verzamelen. Een beginpunt vormde een groot zilveren dienblad, verworven op de Oude Kunst- en Antiekbeurs in Delft. Diverse andere objecten figureren in diens boek Geschiedenis van het Nederlandse zilver (1958).[11] Het verzamelgebied omvatte vrijwel louter Nederlands zilver uit de 17de en 18de eeuw. Aan dat zilverwerk werd overigens geen ruchtbaarheid gegeven. Aanvankelijk diende het als decoratie van de woonvertrekken. Het artsenpaar lijkt een voorliefde te hebben gehad voor rijk versierde objecten, zo mogelijk verguld. Het Friese zilver, vanaf het einde van de 17de eeuw welhaast overgedecoreerd, is niet toevallig goed vertegenwoordigd. Glad zilverwerk, zoals een klein Amsterdams theepotje, was waarschijnlijk bedoeld voor dagelijks gebruik. ‘Het was niet bedoeld als een museum-collectie’, aldus een familielid.[12] Toen de collectie bleef groeien, werd een deel niet meer thuis bewaard, maar veilig weggeborgen in een bankkluis. Mevrouw Martens ging elke werkdag inspecteren, na negenen, als de patiëntenroute was uitgestippeld. Met die regelmaat was de bank naar verluidt niet heel gelukkig. Vaak werden losse stukken mee naar huis genomen, waarschijnlijk vanwege de noodzakelijke poetsbeurten. Na het bezoek aan de bank werd de ochtend besloten door een bezoek aan het zwembad.

De Groninger De Ploeg-schilder Johan Dijkstra (1896-1978), die in de oorlogsjaren Jan en Roelfina Martens-Mulder al eens portretteerde, poseert hier bij de kartons van het zogeheten Mozesvenster. Het is een van de drie glas-in-loodramen die het echtpaar tussen 1957 en 1964 schonk aan de net gerestaureerde Geertekerk in Utrecht.

De Martens-Mulder Stichting

Twee jaar na het overlijden van Jan Martens in 1974 besloot zijn vrouw om in hun beider geest collectie en vermogen onder te brengen in de Martens-Mulder Stichting. ‘De stichting heeft ten doel de bevordering van het behoud van antiek zilver in Nederland’, in het bijzonder door het behouden en uitbouwen van de bestaande collectie, zo werd bij notariële akte vastgelegd.[16] De verzameling moest naar haar mening bijeenblijven in een openbare instelling, mocht niet versnipperd raken of in een depot verdwijnen. Nadat Fien Martens in 1993 overleed, 95 jaar oud, werden de meeste Ploeg-stukken verkocht en bleef het zilver in de bankkluis. Toen Abraham den Blaauwen, gepensioneerd conservator van het Rijksmuseum, daar poolshoogte nam, trok hij de wenkbrauwen op: het zilver was zo zwart aangeslagen dat hij geen idee had van de waarde.[17] Zijn onderzoek resulteerde in een kleine catalogus en de collectie werd in bruikleen gegeven aan Kasteel-Museum Sypesteyn in Nieuw-Loosdrecht.[18] Zes roodbruine vitrines toonden 46 stuks MMS-zilver, aangevuld met acht stukken van de laatste kasteelheer.

In augustus 2002 verhuist de collectie naar Rijksmuseum Twenthe in Enschede, waar een zilverschatkamer wordt ingericht. Een vuistdikke catalogus uit 2018 (zie link) telt dan 77 entries. Gedreven door de inzet voor het zilver die het echtpaar Martens-Mulder aan de dag legde, blijft de stichting verder bouwen. Tot de recente spectaculaire aankopen hoort werk van virtuoze zilversmeden als Adam van Vianen (Utrecht) en Claes Baardt (Bolsward), maar ook een 17de-eeuws poppenhuis met liefst een negentigtal stuks miniatuurzilver. Bijna driekwart eeuw na de eerste aankoop door het echtpaar wordt kortom nog altijd verder verzameld, met een bezieling die aan passie niets heeft ingeboet.

[1] Jan Cornelis Martens, geboren Groningen, 11 juli 1896, artsexamen 17 november 1921, overleden Utrecht, 1974. Roelfina Mulder, geboren Groningen, 22 september 1898, overleden Utrecht, 27 juli 1993. Huwelijk op 13 februari 1922 te Groningen.

[2] Martens promoveerde op 22 maart 1923 bij prof.dr. G.C. Nijhoff op een proefschrift getiteld Drie gevallen van baarmoederverdubbeling en myoom (Uitgeverij De Waal, Groningen, 1923). Hij werd in december 1921 benoemd tot ‘Officier van Gezondheid der 2e klasse’. Naast het werk in het Militair Hospitaal was Martens verantwoordelijk voor de geneeskundige zorg voor enerzijds de militaire gezinnen, anderzijds degenen vastgezet in het Huis van Bewaring en de gevangenis in Utrecht. Eervol ontslag op 5 december 1927. Zie: J. Langeler, ‘Dr. J.C. Martens 55 jaar arts’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 115(13 november 1971), nr 46, p. 1952-1953.

[3] Huisartsenvereniging in Utrecht: medeoprichter, enige jaren secretaris, later voorzitter; Commissie van Toezicht op het Utrechtse Ziekenfondswezen: lid, later voorzitter. Zie: Langeler 1971, p. 1952 (zie noot 2).

[4] Langeler 1971, p. 1952 (zie noot 2).

[5] Gegevens werden verstrekt door mevrouw J.H. Stekelenburg-Meurs, weduwe van vennoot Gerrit Stekelenburg, en hun zoon Jan Stekelenburg (Varsseveld, 25 september 2021).

[6] Jubileumfilm ‘1921-1961, 17 November – Dr Martens jubileert‘, opname en geluid Gerrit Stekelenburg, standaard 8 mm, 11.41 minuten, 1961 (origineel: particuliere collectie; compilatie en digitalisatie Johan en Jeannette Stekelenburg).

[7] Gemeente Breukelerveen.

[8] Compilatiefilm ‘Kiek in ’t Jat. Loosdrecht’ (Fragmenten Martens in Loosdrecht), opname en geluid Gerrit Stekelenburg, standaard 8 mm, 06.01 minuten, 1960-1961 (origineel: particuliere collectie; compilatie en digitalisatie Johan en Jeannette Stekelenburg).

[9] Jan Martens is remonstrant, zijn vrouw doopsgezind.

[10] Abraham L. den Blaauwen, Zilver op Sypesteyn. Een keuze uit het bezit van de Martens-Mulder-Stichting en de Van Sypesteyn-Stichting, z.p./Nieuw-Loosdrecht 1996, p. 5 (zie ook 6-7).

[11] Th.M. Duyvené De Wit-Klinkhamer, M.H. Gans, De geschiedenis van het Nederlandse zilver, Amsterdam 1958.

[12] ‘Opening “Zilver op Sypesteyn”’, Gooi & Eembode, 7 november 1996. Het (aangetrouwde) familielid is mr A.O.H. Tellegen, later bestuurslid van de Martens-Mulder Stichting.

[13] ‘Deze Stad. Glas-droom werd droom-in-glas’, Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag 16 januari 1960.

[14] ‘Geschenken voor het interieur van de Geertekerk. Verfraaiing van het interieur’, De Tijd, vrijdag 3 mei 1957; ‘Pinksterraam van Johan Dijkstra. In Geertekerk aangebracht’, Nieuw Utrechtsch dagblad, dinsdag 11 juni 1957.

[15] Peter Hanegraaf, Een zwijgende preek, een gebed zonder woorden. Het protestantse karakter van Johan Dijkstra’s glas-in-loodramen in de Geertekerk te Utrecht (bachelorscriptie Kunstgeschiedenis, Universiteit Utrecht), 3 april 2020.

[16] Oprichtingsakte, 24 februari 1976, notaris mr P.T. Tjabbes, Utrecht.

[17] Margriet van Seumeren, ‘Intieme zilvertentoonstelling schittert in Sypesteyn’, Gooi en Eembode, 7 november 1996; ‘Kasteel toont zilver Utrechts artsenpaar’, Utrechts Nieuwsblad, 7 november 1996; ‘Imposante zilvercollectie in Sypesteyn’, De Nieuws Ster, 4 december 1996.

[18] Den Blaauwen 1996 (zie noot 10); Adrie van Griensven, ‘Rococo op zijn best’, Het Financieele Dagblad, 30 november 1996.